Motivatie in kaart brengen
Een aantal jaar geleden hebben Crombach, Boekaerts en Voeten (2003) een instrument ontwikkeld waarbij de motivatie van basisschoolkinderen direct voorafgaand en na afloop van een bepaalde taak wordt gemeten. Geïnspireerd door dit instrument is binnen het grootschalige onderzoek 'Ieder kind heeft recht op gedifferen-tieerd rekenonderwijs', dat wordt uitgevoerd aan de Universiteit Utrecht (zie deze website), een vragenlijst ontwikkeldwaarmee de motivatie van kinderen voor en na rekenlessen in kaart kan worden gebracht: de vragenlijst Motivatie Voor en Na de Rekenles (MVNR).
Omdat de afname haalbaar moet zijn in de dagelijkse lespraktijk, is ervoor gekozen om de vragenlijst heel kort te houden: vijf vragen voor en vijf vragen na de rekenles. De vragenlijst is vijd dagen achter elkaar afgenomen, omdat verwacht werd dat de motivatie van een leerling per les kan verschillen. Bij het gebruiken van gemiddelde scores over de vijf dagen vertekenen tovallige factoren (zoals één les die net heel moeilijk is) het beeld minder en wordt de meting betrouwbaarder.
Binnen het onderzoek is de MVNR afgenomen bij 745 leerlingen uit de groepen 4 t/m 8 van zes scholen uit Abcoude, Ede, Epe, Hellendoorn en Nijmegen.
Voldoende gemotiveerd
De vragen en de gemiddelde scores over vijf dagen zijn per groep weergegeven in tabel 1. De gemiddelde scores zijn hoog, dus kinderen lijken over het algemeen voldoende gemotiveerd te zijn voor rekenen. Hoewel er over het algemeen hoog gescoord is op de vragen, bestaan er natuurlijk individuele verschillen. In iedere klas zullen er kinderen zitten die de rekenlesssen niet leuk of heel moeilijk vinden. de MVNR kan een handig hulpmiddel zijn om deze uitschieters te signaleren.
Figuur 1 en 2 geven de verdeling weer van de gemiddelden op de vragen 'Hoe leuk vond je de rekenles?' en 'Hoe moeilijk vond je de rekenles?'
Zelfbeeld beschermen
De gevonden verschillen tussen de vergelijkbare vragen voor en na de rekenles zijn klein. Na de rekenles beoordelen de kinderen de les al iets leuker en makkelijker dan voor de rekenles verwacht. Daarnaast geven ze aan iets minder hun best gedaan te hebben dan van tevoren aangegeven. De kinderen die bij de vragen na de rekenles aageven meer fouten in hun rekenwerk te hebben gemaakt dan de vorige keer, geven vaker aan dat dit komt doordat de sommen moeilijker waren dan dat ze dit wijten aan hun eigen vaardigheid. dit geldt omgekeerd voor kinderen die aangeven meer rekenopgaven goed te hebben dan anders: zij geven juist aan dat ze goed zijn in rekenen en verwijzen hierbij minder naar de moeilijkheidsgraad van de sommen.
De informatie komt uit het blad JSW, Jeugd in School en Wereld. Nummer 2, jaargang 98, oktober 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten